Hoofdstuk III
Zo gingen de kinderjaren van Christos, in het dorpje Nazareth waar Giosep timmerman was geworden, voorbij.
Aangezien Christos een voorbeeldig kind was, waarvan door de ouders met hun volle liefde werd gehouden, hield heel Nazareth van hem. Derhalve bood een vrouwe welwillend een kleine moestuin aan de ouders. Aldus, terwijl Giosep hout ging snijden in het aangrenzende bos, verbouwde Maria de groenten. Dit gezonde voedsel scheen wonderen te doen voor Christos, die, tijdens zijn kinderjaren, blijk gaf van een buitengewoon charisma voor een jong kind. Zijn woorden waren van goud en wanneer hij sprak luisterde iedereen aandachtig en niemand durfde hem te onderbreken.
En Maria, die het oogsten van de groenten voortzette, kon weldra een kleine weide kopen waar enkele schapen vredig konden grazen.
Christos wilde zich graag met deze kalme dieren bezighouden. Wanneer men hem vroeg waarom hij dit zware moeilijke werk op zich wilde nemen, antwoordde hij:
“God heeft het werk aan de mensen geschonken opdat zij elke dag kunnen tonen dat zij de titel, Kinderen van God, waardig zijn. Hij heeft het toegestaan dat wij hoger staan dan de dieren en elk van ons begunstigd met de gift van de taal, zodat wij als enigste bekwaam zijn te houden van één ander zonder daar iets voor terug te krijgen. Ik houd van deze schapen en deze geiten, niet door te hopen dat zij mij de liefde teruggeven, maar omdat zij net als ons zijn geschapen door de Zeer-Hoog Almachtige.”
Christos hielp zijn vader vaak hout van de markt naar huis te dragen, waarna hij naar Giosep keek hoe deze het hout bewerkte en het vormgaf.
Op een dag zei Christos:
“Zoals jij het hout snijdt en bewerkt om er vormen uit te krijgen, zo bewerkt de Almachtige het beeld van de wereld. Want de wereld is aan ons gegeven om het met liefde en aandacht te bewerken. De mensen zijn mijn vormen, en met deze vormen zal ik mijn Kerk schapen.”
Maria was bezig een maaltijd te bereiden door oudbakken brood te vermengen met melk en maïs, welk hierna in een pot gekookt werd.
Christos zeidde:
“De schotel die jij hier maakt, de producten die jij mengt, zijn de mengelingen van de beelden en rituelen van de verschillende volkeren. Deze moeten zich bij elkaar voegen om de geur van geluk en zaligheid los te maken.”
Daartegenover onderwezen Giosep en Maria aan hun kind de principes van de deugd. Christos toonde een buitengewone ontvankelijkheid hiervoor. Hij paste de voorschriften niet alleen toe: hij beleefde ze ten volle. Hij ademde de deugd en alle inwoners van het dorp werden door zijn voorbeeld geïnspireerd.
Bovendien had Christos een grote voorliefde om buiten in de natuur te zijn, om te lopen in de woestijnen en de schoonheid van de Schepping te bewonderen. Hij liep door het hoge gras, en gebruikte zijn sandalen in het stof van de duinen. Hij verplichtte zich de paden te bewandelen en de bergen te beklimmen om vervolgens naar de wereld te kijken waarin hij de harmonisatie en de indeling van de elementen bewonderde. Misschien dacht hij op zulke momenten wel aan de eerste oorzaken van al deze schoonheden?
Zo gingen Christos’ kinderjaren voorbij, hij groeide op te midden van de mensen waarvan hij hield.