Terwijl hij het stof van zijn rode uniform klopte, werd er een luik in de poort geopend waardoor Admiraal het gezicht van een wachter ontwaarde.
Heerschap, maak uzelf bekend en vertel ons wat u tot aan hier, voor de poorten van het Aartsbisschoppelijk Paleis, gebracht heeft.
Met een vriendelijk gezicht antwoordde Admiraal.
Dominus Vobiscum beste Heer. Ik ben gekomen om de Aartsbisschop te spreken.
Mijn naam is Adrianus Stevenszoon de Ruyter. Mensen noemen mij ook wel Admiraal.
Admiraal zag dat de wachter een bezorgde blik op het zwaard op zijn heup richtte.
Met een glimlach gespte hij het zwaard af, en overhandigde het aan de wachter, met handvat naar hem toe, zoals het hoorde.
Uiteraard kom ik in vrede en zonder agressieve bedoelingen. Het is enkel voor mijn eigen bescherming geweest dat ik het zwaard bij me heb. Tussen Utrecht en hier kunnen nog wel eens rovers zitten.