Gewapend met een knapzak trok Leopold vanuit zijn thuisstad Utrecht richting Keulen. Na een lange tocht waarbij hij had kunnen rekenen op diverse mensen die hem, een vreemdeling, onderdak aanboden, kwam hij aan in Keulen. Het centrum van het metropoliete aartsbisdom. Hij vergaapte zich aan al de pracht en praal van de prachtige gebouwen. Toen zag hij de kathedraal van Keulen en vol ontzag viel hij bijna op zijn knieën. Hij besloot er vandaag nog eens te gaan bidden, voor alle Utrechtenaren en Hollanders.
Maar eerst begaf hij zich naar de poorten van het aartsbisschoppelijk paleis. Hij wilde een geestelijke spreken.